De gehele tekst van het artikel
Wat de een ervaart als een aangenaam baf baf baf, is voor de ander zinloos lawaai. De motorrijder en de motorhater gaan met elkaar in gesprek: over objectieve en subjectieve perceptie én een gezamenlijk ongenoegen: off road-jongens die het gas opentrekken.
Sander van Walsum 16 juni 2020, 15:50
Je hebt motorrijders – in Nederland zouden dat er zo’n half miljoen zijn – en mensen die zich storen aan de bovenmatige herrie die sommige motorrijders produceren. Hun aantal is onbekend, maar het zijn er veel. En ze roerden zich massaal nadat motorrijders er het eerste (zonovergoten) weekend van april – vaak in groepsverband – op waren uitgetrokken. Soms treffen geluids- en stilteminnaars elkaar. Zo spreek ik zelf weleens een ronkende motorrijder aan die zich bij een stoplicht opmaakt voor een flitsende hervatting van zijn rit: ‘Vindt u het gek dat ik het gek vind dat u zoveel herrie maakt?’ Maar daar komt zelden een zinnige gedachtewisseling uit voort.
Het komt ook voor dat motorrijders proberen tot een vergelijk te komen met bewoners van gebieden die vaak door motorrijders worden bezocht. Maar dit soort ontmoetingen is zeldzaam. Meestal koestert de motorhater zijn onbegrip voor het feit dat zinloos lawaai wordt getolereerd in een overvol land. En omgekeerd schamperen motorliefhebbers over de kleinzieligheid van de klagers. ‘Bijna iedereen zorgt op een of andere manier wel voor overlast’, schreef columnist Elles Dijkhuizen in MAGazine, een van twaalf motorbladen die in Nederland en België (met een gezamenlijke oplage van 150 duizend) verschijnen. ‘Ik heb een motor maar geen kind dat een restaurant op stelten zet, geen poepende kat, geen blaffende hond en geen motormaaier.’ Deze vaststelling resulteert in een oproep – gericht aan de mensen die het blad niet zullen lezen – tot ‘een beetje meer tolerantie en begrip’.
Dat was ook de intentie van de mail waarmee motorrijder Hugo Pinksterboer reageerde op een commentaar in de Volkskrant over de motor als bron van geluidsoverlast: of de auteur, tevens de auteur van dit stuk, niet alle motorrijders ‘over die bekende kam’ wilde scheren. Pinksterboer is hoofdredacteur van MAGazine, het glanzende blad van belangenvereniging MAG, de Motorrijdersactiegroep. Hijzelf, gelukkige eigenaar van een solomotor (een BMW) en een motor met zijspan, was ook niet gelukkig met het gedrag van sommige soortgenoten in dat zonovergoten weekend in april. Maar de meeste motorrijders deugen. ‘Met mijn BMW kan ik je best een storend momentje bezorgen, als ik dat zou willen.’ Maar hij wíl dat dus niet. En daarmee zou hij het ethos van verreweg de meeste motorrijders vertolken. Hoe het kan dat zoveel mensen het anders ervaren? Dat is vooral perceptie, zegt hij in een gesprek dat voortvloeit uit zijn mail. Maar in dat gesprek blijft de perceptie tussen de motorliefhebber en de motorhater in staan.
Neem ‘die diepe lage klappen’ die de zogenoemde big twins – ‘de Harleys en zo’ – produceren. De hater ervaart ze als een akoestische manifestatie van onbescheiden mensen. Maar Pinksterboer heeft een minder grimmig beeld van deze groep weggebruikers. ‘Ze rijden echt geen honderden kilometers. Een klein stukje de weg op, baf, baf, baf, wat drinken en dan, baf, baf, baf, weer naar huis.’ Bedaagde mannen, vaak van middelbare leeftijd, die niets gemeen hebben met de jongens op hun offroad motoren die Pinksterboer weleens tegenkomt in zijn woonplaats, ‘lekker het gas opentrekken bij het passeren van de lokale supermarkt, en dan op het achterwiel de straat uitrijden’.
Daar wordt hij dus óók niet blij van. Maar die jongens aanspreken op hun gedrag? ‘Nee, ze zijn al weg voordat je daar gelegenheid voor krijgt.’ Afgezien daarvan: motorrijders nemen elkaar niet snel de maat. Dat is een ongeschreven regel. Pinksterboer zou zo’n jongen op een offroad motor wél groeten, als hij hem op de weg zou tegenkomen. ‘Want ik ben een groeter. Je hebt Harley-rijders die alleen Harley-rijders groeten, maar ik groet iedereen. Dus ook die jongens op hun offroad motoren.’
‘Er zijn motorrijders die de klappen uit hun uitlaat lekker tussen de huizen laten galmen. Onder het motto: loud pipes save lives. Ofwel: ze horen ons aankomen, dus er gebeuren geen ongelukken. Daar moeten we vanaf. Ik zou als motto willen hanteren: loud pipes close dikes. Want omwonenden van dijken ontlenen aan geluidsoverlast van motoren argumenten voor afsluiting van een dijkroute, of delen daarvan, voor motorrijders.’
De ‘subjectieve waarneming’ van de klagers wordt overigens maar zelden ondersteund door de ‘objectieve meting’ door de politie, zegt Pinksterboer. Geluid of geluidsoverlast? Het is hoofdzakelijk perceptie. Dat maakte Pinksterboer ook op uit een gesprek dat hij onlangs had met een politieagent die betrokken was bij een geluidscontrole op de dijk bij Lopik. ‘Dan kwam er zo’n Harley aanrijden, of een Ducati, en dan dacht hij: bingo, dat wordt er eentje. Maar ze bleken altijd keurig aan de normen te voldoen.’ En die normen – die variëren per motortype – zijn vaak niet eens in strijd met de perceptie van omwonenden. Dat wil zeggen: lawaai mág vaak gewoon.
Van overschrijding van de geluidsnorm is pas sprake als ze onder nauw omschreven condities wordt vastgesteld: bij een toerental van vierduizend, in een omgeving zonder reflecterende muren of bestrating door een microfoon die op een bepaalde afstand en onder een hoek van 45 graden van de geluidsbron is geplaatst. ‘Dat is allemaal ongelooflijk bewerkelijk’, zegt Pinksterboer. Met als gevolg dat maar hoogst zelden controles worden uitgevoerd. En áls ze worden uitgevoerd, kondigt de politie ze tevoren aan. ‘Motorrijders die iets te vrezen hebben, gaan daar dus niet naartoe.’
Dat neemt niet weg dat het wat de MAG betreft, allemaal best wat stiller mag. Uit MAGazine kan dat overigens niet meteen worden opgemaakt. In het nummer van april gaat het over nieuwe banden, en over ‘het proces van het inrijden’. Over de exploitant van een camping voor motorrijders die door één omwonende wordt dwarsgezeten. Over het autorijbewijs waarmee je ook op een A1-motor zou moeten kunnen rijden. Over stroeve wegmarkeringen. Over de wenselijkheid van belastingvoordelen voor ‘woon-werkrijders’. En over gevaarlijke wegsituaties – GWS in MAG-jargon. Maar geluidsoverlast, of de perceptie van geluidsoverlast, is alleen een thema (eigenlijk een non-thema) voor de huiscolumnisten.
Misschien is het wel een non-thema omdat onder motorrijders wel degelijk ‘een herbezinning gaande is’, zegt Pinkersterboer. De signalen? ‘Dealers van Harley Davidson krijgen steeds vaker de vraag: ‘Heb je iets waar mijn buren minder last van hebben?’ En ‘wat blaft ’ie lekker’ is steeds minder een aanbeveling voor een motor.’ Maar het gros van de motorrijders hoeft zich helemaal niet te herbezinnen. ‘De mensen die willen gassen’ zouden een kleine minderheid vormen, ze rijden doorgaans korte afstanden ‘want na een paar kilometer word je hartstikke gek van je eigen herrie’, en ze zouden hooguit vijftien tot twintig dagen per jaar overlast veroorzaken. ‘Dat vond ik wel een hoopgevend geluid.’
De meeste motorrijders hebben er helemaal geen behoefte aan om zich akoestisch te manifesteren, denkt Pinkersterboer. ‘Ikzelf geniet van elke rit. Als ik met de auto heb gereden, vraagt niemand: ‘Heb je lekker gereden?’ Motorrijders vragen dat wel aan elkaar: ging die bocht goed, ging die lijn mooi? Daarom zijn die meanderende rivierdijken zo lekker voor ons. Als motorrijder ben je onderdeel van je omgeving. Je beweegt mee met het landschap.’
De motorhaters kan hij niet geruststellen: er zullen de komende jaren alleen maar méér motoren op de Nederlandse wegen verschijnen, en die zullen steeds vaker voor woon-werkverkeer worden gebruikt. ‘Motoren worden door de industrie aangeprezen met verwijzingen naar avontuur en vrijheid, maar eigenlijk is dat achterhaald. Als de mensen vanwege corona het openbaar vervoer blijven mijden en straks allemaal met de auto naar hun werk gaan, zullen de wegen snel dichtslibben. Met motoren kan de wegcapaciteit beter worden benut.’ Aan Cora van Nieuwenhuizen, de verantwoordelijke minister, zal het niet liggen, weet Pinksterboer. ‘Haar man rijdt motor, en zij kruipt graag bij hem achterop.’